
Babyboomers zijn rijk. Gemiddeld, want er zijn natuurlijk ook arme babyboomers. Ze zijn ook zelfvoldaan, vind ik. Gemiddeld, ik ken ook bescheiden boomers. Het gemiddelde is een lastig concept, menig discussie wordt er door vervuild. Als ik zeg dat vrouwen inzake hun loopbaan minder ambitieus zijn dan mannen, dan krijg ik boze brieven van ambitieuze vrouwen. Tja. Sommige mensen voelen zich aangevallen door statistische feiten.
(dit artikel verscheen in 2013 in HP/deTijd)
Henk Krol, voorman van ouderenpartij 50-plus, heeft niks met gemiddelden. ‘Gemiddelde mensen bestaan niet’, zei hij in januari bij Pauw en Witteman. Daar heeft hij natuurlijk gelijk in, maar als uitgangspunt voor beleid is het gemiddelde zo slecht nog niet. Je moet de uitschieters een beetje in de gaten houden, maar verder valt er prima mee te werken.
Krol kiest een andere weg. Hij kijkt neer op het gemiddelde en shopt selectief in de relatief kleine berg van zielige ouderen. Die verheft hij vervolgens tot de norm; een vorm van volksverlakkerij die je zelden tegen komt.
Voor de duidelijkheid: natuurlijk leveren ouderen in, en er zijn ouderen die het moeilijk hebben. Maar: hebben ouderen het moeilijker dan anderen? Leveren ze meer in dan anderen? En als dat zo is: is dat dan erg?
Allereerst: ja, er zijn arme ouderen. Zo’n 1 procent van de 65-plussers leeft onder de armoedegrens. Maar dat is relatief weinig. Van de gezinnen met kinderen gaat het volgens cijfers van het CBS om maar liefst 9 procent.
Dan de klappen van de crisis. Ja, er zijn ouderen die flink inleveren, zeker gepensioneerden. Veel pensioenen worden al sinds 2009 niet meer aangepast aan de inflatie, wat alleen al optelt tot een koopkrachtdaling van zo’n 10 procent. En dan hebben veel fondsen in april ook nog eens moeten korten op de pensioenuitkeringen. Gemiddeld 1,9 procent, maar bij sommige fondsen gaat het om liefst 7 procent minder pensioen. Dat hakt er in, en Krol laat geen gelegenheid onbenut om deze cijfers aan te halen.
Maar wat Krol steeds vergeet te vermelden, is dat werkenden hetzelfde offer brengen. Weliswaar hebben de kortingen bij pensioenfondsen geen effect op hun koopkracht – ze hebben immers geen pensioenuitkering die lager wordt – maar hun aanspraken gaan wel achteruit. De pensioenfondsen van onder meer Ballast Nedam, Super de Boer en de kappers, om maar wat te noemen, verlaagden niet alleen de uitkeringen van gepensioneerden met 7 procent, maar ook de toekomstige aanspraken van nog knippende kappers en vullende vullers. Pensioenfondsen in het hele land verlaagden de spaartegoeden van werknemers: in totaal worden 5,6 miljoen mensen getroffen door de kortingen op pensioenuitkeringen en aanspraken. En dat zijn dus niet alleen ouderen.
De pensioenpijn van gepensioneerden en werkenden zit wel op verschillende plekken. Gepensioneerden voelen de klappen in hun portemonnee, terwijl bij werkenden het (pensioen)vermogen een tik krijgt. Maar daar staat tegenover dat de gepensioneerden gemiddeld zoveel rijker zijn, dat het predikaat ‘zielig’ nog steeds ongepast is. Vijftigers en vooral zestigers hebben (gemiddeld!), het meest geprofiteerd van de huizenprijsstijgingen van de afgelopen decennia en hebben een (gemiddeld!) vermogen van 274 duizend euro, terwijl dertigers massaal onder water staan met hun huis.
Dat je van bijna 3 ton vermogen in je huis geen brood bij de bakker kan kopen, lijkt me een relatief klein probleem: laat Krol zich hard maken voor verzilverings- en omkeerhypotheken, zodat mensen hun pensioen kunnen aanvullen vanuit een hypotheek. Ook als 50-plus zich richt op gepensioneerden zonder eigen huis en met een klein pensioen, zou de partij een punt hebben. Maar ook een veel kleiner zetelaantal in de peilingen, denk ik.
Anders dan tot voor kort zijn ouderen voor het eerst in de geschiedenis dus rijker dan jongere generaties, met dank aan de AOW en een pensioenstelsel dat weliswaar aanpassingen vereist, maar wat mij betreft nog steeds een van de beste ter wereld is. En ouderen worden niet zwaarder getroffen door de crisis dan anderen. De vraag of dat erg zou zijn als het wel zo was, hoeft dus niet eens beantwoord te worden.
Maar ik doe het toch.
Wat de pensioenen betreft: daar kunnen we kort over zijn. Als ouderen daar harder getroffen worden dan jongeren door pensioenproblemen, dan is dat niet erg. Gepensioneerden die zeuren dat ze ‘toch al die jaren premie hebben betaald’ en ‘recht’ hebben op wat ze hadden, hebben ongelijk. Ze hebben al die jaren pensioenbestuurders gekozen die zichzelf populair maakten door hen te weinig premie te laten betalen. En ze kozen politici die weigerden de regelgeving voor pensioenen tijdig aan te passen.
Wie z’n schuld dat is? Daar kun je op afstuderen, en het doet er niet zoveel toe. Er zit te weinig geld in die pot en dat kun je niet op jongeren afschuiven. Dat gebeurt nu deels wel, en gepensioneerden mogen hun handen dichtknijpen dat jongeren dat pikken. Als clubs als de G500 van Sywert van Lienden, die het opnemen voor jongeren, hun zin krijgen is het afgelopen met de eenzijdige solidariteit van pensioenfondsen. Zouden zij hun zin krijgen, dan waren de pensioenkortingen nu vele malen groter.
Dat klinkt heftig: een eind maken aan de solidariteit tussen jong en oud in pensioenfondsen. Solidariteit is goed, zo vinden we al snel met z’n allen. Ten onrechte. Sterker: met dank aan de welvaartstaat zijn we op het punt gekomen waar financiële solidariteit van jong met oud overbodig is geworden.
Solidariteit tussen generaties is gebaseerd op verdienvermogen en gezondheid. Het gaat erom mensen te helpen bij tegenslagen, als zij die tegenslagen zelf niet (meer) kunnen opvangen. Jongeren kunnen harder of meer gaan werken als zich financiële problemen voordoen, of geld lenen en dan de tijd nemen om terug te betalen. Ouderen kunnen dat niet. Dat is de basis voor solidariteit tussen jong en oud.
Maar ouderen kunnen hun kwetsbaarheid ook verminderen door te zorgen dat ze (financiële) buffers hebben. Dan hebben ze de steun van jongeren niet meer nodig. En die financiële buffers zijn er inmiddels, getuige de vermogende posities van ouderen.
Gelukkig maar, want solidariteit heeft een prijs en die prijs loopt snel op naar een onhoudbaar niveau. Toen onder premier Willem Drees de AOW werd ingevoerd stonden tegenover 11 werkenden 1 AOW-er. Die oudere was doorgaans (gemiddeld!) arm, want hij had geen inkomen en veelal niet gespaard. Met z’n elven een uitkering bijeen werken voor 1 oudje was prima te doen. Inmiddels is de prijs van solidariteit opgelopen naar een op vier en op het toppunt van de vergrijzing zal hij een op twee zijn. Elke maand moeten u en uw partner dan de AOW bijeen werken van uw gepensioneerde buurman.
Dat is een hoge prijs. Misschien wel te hoog. Drees voorzag dat overigens, want in de memorie van toelichting van de wet waarmee zijn kabinet de AOW invoerde wordt melding gemaakt van de vergrijzing en de noodzaak om op termijn, als ouderen financieel weerbaarder zijn, de steun die ze krijgen af te bouwen. Minder AOW dus, later AOW, of de AOW fiscaliseren zodat rijke ouderen er meer aan bijdragen. Zaken die nog steeds gevoelig liggen zijn.
Ten onrechte dus. Solidariteit van jong naar oud is, in financiële zin, niet meer nodig. Solidariteit tussen rijk en arm, en tussen gezond en ongezond is genoeg voor een eerlijke en solidaire samenleving. We hoeven ouderen niet langer met rust te laten omdat ze oud en zielig zijn, want dat zijn ze niet. Gemiddeld. En dat is goed nieuws.
(Dit artikel verscheen in 2013 in HP/deTijd)