De grootste revolutie die Nederland de afgelopen decennia doormaakte is dat we van een spaarzame calvinistische natie een schuldenminnende massa zijn geworden. Wasmachines, auto’s en zelfs vakanties kopen we sinds de jaren negentig net zo lief op afbetaling. En vooral huizen verleidden ons tot het aangaan van enorme schulden. Menig huishouden in Nederland gedraagt zich als een hedgefonds: geld lenen via de eigen woning, en dan beleggen via het pensioenfonds of de (beleggings)hypotheek.
Zeker: al met al zijn we sinds begin jaren negentig vermogender geworden, De Nederlandsche Bank (DNB) rekende het ons eind vorig jaar nog eens voor. Maar de winst zit vooral bij oudere huishoudens die de hele rit op de huizemarkt meemaakten. Het netto vermogen van een 55-plusser (grofweg de waarde van zijn pensioenrechten, andere beleggingen en zijn huis, minus de hypotheek) is bijna het dubbele van dat van zijn ouders, de 55-plussers van 1993.
Bij jongere generaties is het net andersom. Zij zijn de eerder genoemde hedgefondsbouwers, en staan er slechter voor dan hun tegenvoeters uit 1993, zo berekende DNB. De financiële buffers van dertigers en veertigers anno nu zijn klein. Konden zij tot voor kort de kop voor dit feit nog in het zand steken en denken dat het net als bij papa allemaal vanzelf goed zou komen, nu lukt dat niet meer. Dat de huizenmarkt een ramp is, is iedereen inmiddels wel duidelijk. En dat de crisis geen kortdurend dipje is ook.
We zijn met z’n allen dan ook pessimistisch het nieuwe jaar ingestapt. De index van het consumentenvertrouwen die het Centraal Bureau voor de Statistiek berekent, dipte flink aan het eind van 2012, en we zien 2013 met weinig vertrouwen tegemoet. Alleen de Grieken, de Cyprioten en de Portugezen zijn pessimistischer over het voor ons liggende jaar dan wijzelf.
Tegelijkertijd zien we ook iets heel anders: Nederlanders behoren nog steeds tot het meest gelukkige volk ter wereld. De werkloosheid stijgt, maar is relatief beperkt. Anders gezegd: voor de meesten van ons betekent de crisis tot nu toe hooguit dat wat koopkracht verlies, en dat we schrikken van de buurman die zijn baan verliest. Het is de tegenstelling die we inmiddels als typisch Nederlands herkennen: hier gaat het goed, maar buiten is het guur.
Er zijn nog meer opvallende zaken. Zo wordt er gemopperd over de enorme bezuinigingen die het kabinet heeft aangekondigd, maar van een grote opstand is geen sprake. En hoewel het bij de verkiezingen leek alsof er grote verschillen tussen de partijen leefden, leverde een vergelijking van de verkiezingsprogramma’s een verassend beeld op: met uitzondering van de vleugels (PVV en SP) stelden alle partijen orde op zaken bij de overheidsfinanciën.
Als het buiten guur is, moet er worden ingegrepen zo vinden we blijkbaar met z’n allen. Ook als dat de economie teveel aantast in deze kwetsbare tijd, zoals economen als de Rotterdamse hoogleraar Bas Jacobs en Centraal Planbureaudirecteur Coen Teulings zeggen.
Je zou bijna zeggen dat het onze calvinistische inborst is, en we ons met zelfkastijding weer op de rit proberen te krijgen.
Is dat Calvinstische dan toch een sterke onderstroom die zich na twintig jaar wild leven op de pof weer een weg naar boven worstelt? Dat zou geen kwaad kunnen: het calvinisme in de zin van zuinigheid en herinvesteren wat verdiend is, is door de socioloog Max Weber ooit herkend als de bron van de westerse welvaart. Hard werken dus, niet piepen, en ondernemen. Wie weet zit het nog steeds in onze aard en hebben we het nodig om het vertrouwen weer terug te krijgen. Het zou mooi zijn, dan kunnen we straks het geld weer laten rollen. Want daar is natuurlijk niets mis mee. Mits het zuur verdiende centen zijn, en geen overwaarde hypotheek om de nieuwe auto mee te financieren, of verraderlijke afbetalingsregeling.